‘En altijd is het zo geweest dat de liefde haar eigen diepte niet kent dan op het uur der scheiding.’ 
Kahlil Gibran
Mijn vader is vandaag 95 jaar geworden. Hij viert echter zijn verjaardag al zes jaar in de hemel…
In 2008 krijgt hij een zwaar herseninfarct op de wc. Mijn moeder, dik in de tachtig, sleept hem naar zijn stoel in de kamer en belt een ambulance. In het ziekenhuis krijgt hij er nog een. Vanaf dat moment is hij niet meer aanspreekbaar. Zijn laatste woorden zijn gericht aan mijn moeder: “hoe kom je thuis?” Mijn vader heeft altijd duidelijk aangegeven dat hij geen kasplantje wil worden. Vooral niet omdat hij mijn moeder daar zo mee zou belasten.
We besluiten om de behandeling te stoppen, hem niet meer van eten en drinken te voorzien en spreken daarmee zijn doodvonnis uit. Dat is een afschuwelijke beslissing maar we weten wat hij wil.
Mijn vader heeft een sterk hart, een heel sterk hart. Het sterven zal lang gaan duren. Na een paar dagen besluiten wij hem geen seconde meer alleen te laten. We houden bij toerbeurten zijn hand vast en worden heel handig in het overpakken. Ook al praat hij niet meer, hij is nog wel hier aanwezig en bevindt zich tegelijkertijd ook in andere werkelijkheidslagen.
We delen de dagen op. Mijn zusjes waken overdag, mijn broer en ik doen de nachten. “Wie heeft deze indeling bedacht?”, vragen mijn broer en ik ons vertwijfeld af. Wij zijn nota bene de slaapkoppen van de familie!
Toch zijn de nachten met mijn vader heel bijzonder en intens. Niets verstoort de nabijheid in de nacht. Niets verstoort de enorme liefde die steeds meer in onze harten begint te stromen. Vooral het moeten aanzien van het lijden van mijn vader drijft mij het gebied van diepe liefde in.
Mijn vader was een lieve en toch afstandelijke man. Ik voelde als kind al zijn kwetsbaarheid. Maar ik kon hem niet naderen. Dat liet hij niet toe. Alleen op het gebied van religie konden we elkaar ontmoeten en waren wij gelijkgestemden.
De laatste dag van zijn aardse leven merk ik  ’s ochtends vroeg dat zijn ziel uit zijn lichaam treedt. In de nacht word ik onrustig. De te gemakkelijke cryptogrammen, die ons vertroosten, leg ik opzij. Ik begin al aan mijn afscheidswoorden op papier. Plotseling weet ik dat het sterven spoedig zal plaatsvinden, ook al is dat aan het lichaam van mijn vader nog niet te zien.
We hebben, na drie nachten waken, een bed geregeld zodat wij af en toe een dutje kunnen doen. Mijn broer is net een half uurtje gaan liggen. Ik ren naar mijn broer maar die zit al rechtovereind in bed. ”Kom snel, papa gaat sterven”, roep ik. ”Ik voel allemaal vreemde tintelingen in en om mij heen”, zegt mijn broer, die sinds zijn seminarietijd een ongelovige Thomas is geworden. “Dat is papa, die komt je halen!”, antwoord ik.
Een kwartier later blaast mijn vader zijn laatste adem uit. Het is precies op dat moment dat ik aankom op mijn bestemming: de onvoorwaardelijke liefde voor mijn vader. Daar ben ik nooit meer weggegaan.
Ik heb mijn vader zo lief en hij is mij nog steeds nabij.